Wie storm zaait, zal wind oogsten?
M. Brumliks 'Wer Sturm sät. Die Vertreibung der Deutschen'

Boeken - 12 december 2005

(12 december 2005) Het lijkt er soms op dat de Duitse Streitkultur, waarbij historici uit verschillende politieke hoek recht tegenover elkaar staan, wat aan het afzwakken is. Zo is de publieke aandacht voor het lange tijd zeer gevoelige thema van de gedwongen migratie van Duitsers na de Tweede Wereldoorlog, de zogeheten Vertreibung, recent enorm toegenomen, zonder dat daar in Duitsland een duidelijke controverse over lijkt te zijn ontstaan. Opvallend is de rol die de linkse historici en intellectuelen hierin spelen, die of zelf de Vertreibung thematiseren of zich in elk geval opvallend mild uitlaten over de toegenomen aandacht voor de ‘Duitse slachtoffers’. Toch blijkt uit de discussie over gedwongen migratie dat onder de linkse intellectuelen enkele strijdvaardige publicisten zijn overgebleven. Een goed voorbeeld daarvan is de filosoof en pedagoog Micha Brumlik die onlangs het boekje ‘Wer Sturm sät. Die Vertreibung der Deutschen’ publiceerde.

Het boek wordt op de achterflap als “strijdschrift voor een verantwoordelijke herinneringscultuur” gepresenteerd, hetgeen de op het eerste gezicht wel heel brede opzet van het boekje moet verklaren. ‘Wer Surm sät’ ambieert een verduidelijking van het debat in brede zin. Dat wil zeggen dat een aantal vermeende misverstanden over de historische achtergronden van de Vertreibung moeten worden rechtgezet en dat het recente debat hierover kritisch onder de loep wordt genomen.

Onvolledigheden

Wat betreft de historische analyse van de Vertreibung zelf is het boek tamelijk oninteressant. Het herbergt veel onvolledigheden en blijft beperkt in het schetsen van de achtergronden van de gebeurtenissen. Hoewel Brumlik zich grotendeels op het baanbrekende ‘Fires of Hatred’ van de Amerikaanse historicus Norman Naimark (2001) baseert komt hij tot een veel beperktere historische contextualisering van de Vertreibung. In tegenstelling tot Naimark verklaart Brumlik deze op nogal monolithische wijze als een direct causaal gevolg van de nationaal-socialistische terreur in Oost-Europa.

Zoals de titel ook al doet vermoeden herbergt het boek ook verder een sterke mate van ‘eigen schuld, dikke bult’-retoriek, hetgeen zich ook manifesteert in Brumliks gekunsteld aandoende poging op zoek te gaan naar volkenrechtelijke en morele rechtvaardiging voor de Vertreibung. Hoewel Brumlik geen eenduidig antwoord geeft op de vraag of de gedwongen migratie in zekere zin als ‘terechte straf’ kan worden opgevat, wordt in het lang uitgesponnen maar meestal vaag blijvende hoofdstuk ‘Schuld und Versöhnung vor der Geschichte’ impliciet wel precies deze conclusie getrokken.

Aanval

Interessanter is Brumliks aanval op degenen die de Vertreibung steeds op de agenda hebben willen zetten. Niet alleen de ‘foute’ politieke achtergrond van belangrijke lobbyisten wordt breed uitgemeten, maar de hele veronderstelde strategie achter de standpunten van de Bund der Vertriebenen en hun sympathisanten wordt tot in het detail uitgekleed. Brumlik ziet als terugkerend element de behoefte een concurrentie aan te gaan met de herdenking aan de slachtoffers van de Shoah.

Dit gebeurt volgens Brumlik ook in de recente initiatieven een internationaal georiënteerd Zentrum gegen Vertreibungen op te richten. Door het feit dat juist de Armeense volkenmoord als belangrijkste gebeurtenis wordt aangegrepen om de gedwongen migratie van Duitsers mee te vergelijken wordt de Vertreibung volgens Brumlik impliciet opgewaardeerd tot genocide. Dit is niet alleen historisch incorrect, maar moet volgens Brumlik bovendien als bewuste strategie worden gezien met als doel het Duitse slachtofferschap in moreel opzicht dichter bij de slachtoffers van de Shoah te brengen.

Relativeren

Hoewel zijn kritiek op de standpunten van de Bund der Vertriebenen af en toe wel degelijk hout snijdt trekt Brumlik wel erg gemakkelijk de conclusie dat hun standpunten voortkomen uit een diep gewortelde behoefte de Duitse schuld te relativeren en in essentie terug te voeren zijn op nationalistische Blut-und-Boden-overtuigingen. Het zijn dergelijke verdachtmakingen die de lezer dan ook sterk aan de polemiek van de Historikerstreit doen denken en die laten zien dat de historische Streitkultur in Duitsland nog niet helemaal is doodgebloed.

Bas von Benda-Beckmann is historicus en promoveert aan de Universiteit van Amsterdam.

Reacties

Geen reacties aanwezig

Maximaal 500 tekens toegestaan

top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger