Drie Duitse keizers uit Pruisen
Keizerrijk: 1871-1888
De geschiedenis van Pruisen, en daarmee die van het Duitse Keizerrijk, is nauw verbonden met die van het vorstenhuis van de Hohenzollern. De Hohenzollern leverden eeuwenlang de keurvorst van Pruisen en de drie Duitse keizers behoorden allen tot dit geslacht.
Rechts staat de latere keizer Wilhelm II, links diens vader de latere keizer Friedrich III en in het midden zit de keizer Wilhelm I met zijn achterkleinkind op schoot.
De Hohenzollern kwamen oorspronkelijk uit Schwaben. Zij verkregen in de vijftiende eeuw het markgraafschap van Brandenburg en werkten in de daaropvolgende eeuwen langzaam maar gestaag aan gebiedsuitbreiding in Oost-Duitsland en Polen. Toen in de achttiende eeuw Pruisen werd gerekend tot de Europese grootmachten, waren de Hohenzollern een vorstenhuis van betekenis geworden. Hun macht zou in de negentiende eeuw nog verder toenemen.
Wilhelm I volgde 1861 zijn broer op als koning van Pruisen en werd in 1871 de eerste keizer van Duitsland. Hij was aartsconservatief maar liet, als koning en als keizer, het politieke handwerk over aan zijn IJzeren Kanselier Bismarck.
In 1888 werd de keizer opgevolgd door zijn zoon Friedrich III, die getrouwd was met een dochter van de Britse koningin Victoria. Het echtpaar werd liberale sympathieën toegedicht. Friedrich zou vooruitstrevender dan zijn vader zijn, maar als verstokte roker overleed hij na 99 dagen op de troon aan keelkanker.
Nu was het de beurt aan Wilhelm II - Willy in familiekring - die in tegenstelling tot zijn voorgangers wél een politieke hoofdrol opeiste. Zijn geldingsdrang wordt nogal eens in verband gebracht met zijn handicap: door complicaties bij zijn geboorte kon hij zijn linkerarm niet gebruiken. Hij wenste echter voor niets en niemand onder te doen. Misschien projecteerde hij zijn minderwaardigheidscomplex op de statuur van het Duitse keizerrijk, dat volgens hem nu dan eindelijk zijn rechtmatige plaats in de wereld moest opeisen.
Wilhelm sleet de laatste jaren van zijn leven in Nederland waar hij na het verlies van de Eerste Wereldoorlog asiel aanvroeg. Daar kapte hij in de tuin van Huis Doorn met net zoveel fanatisme bomen als hij zijn keizerrijk had geleid.