Economie:

Toelating tot de euro
Financiële stelsel

Twaalf landen - België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Spanje - voerden in 2002 de euro in. Later volgden Slovenië, Cyprus, Malta, Slowakije, Estland, Letland en Litouwen. Samen vormen deze 19 landen de Europese Monetaire Unie (EMU), oftewel de eurozone.

Toelating tot de euro
© flickr/World Economic Forum/cc
Oud-president ECB Trichet

Tot 2002 bestond de euro alleen giraal. De onderlinge wisselkoersen van de eerste 11 eurolanden werden op 1 januari 1999 aan de euro en daarmee aan elkaar gekoppeld. De Europese Centrale Bank bepaalt sindsdien het centrale monetaire beleid in de EMU.

Om toe te kunnen treden tot de EMU en daarmee tot de euro moet een EU-land aan een aantal criteria te voldoen: het schuldcriterium, het tekortcriterium en het inflatiecriterium.
- Het schuldcriterium: de staatsschuld mag hoogstens 60 procent van het bruto binnenlands product (bbp) beslaan
- Het tekortcriterium: het begrotingstekort mag niet meer dan 3 procent van het bbp bedragen
- Inflatiecriterium: de inflatie mag, gemeten over één jaar, niet meer dan 1,5 procent boven die van de drie beste lidstaten liggen
- De langetermijnrente mag, gemeten over één jaar, niet meer dan 2 procent boven die van de drie beste (economisch) presterende lidstaten liggen.

Fors bezuinigen

Duitsland heeft voor 1999 enorme inspanningen moeten leveren om aan deze toelatingseisen te voldoen. Dat kwam vooral door de hoge kosten van de Duitse eenwording. Ook viel de groei van de Duitse economie behoorlijk tegen. De Bondsrepubliek wilde dat de criteria streng werden nageleefd en moest daardoor zelf ook fors bezuinigen.

Hoewel de 19 eurolanden de soevereiniteit over het monetaire beleid hebben overgedragen aan de ECB, voeren ze een nationaal, maar gecoördineerd economisch beleid. De individuele lidstaten hebben dus de mogelijkheid om budgettair en structureel beleid af te stemmen op de specifieke situatie in hun land. De combinatie van een nationaal, maar gecoördineerd economisch beleid en een centraal Europees monetair beleid moet leiden tot verdere integratie van de EU-lidstaten.

Dat laatste is door de eurocrisis minder vanzelfsprekend geworden. De crisis heeft pijnlijk aan het licht gebracht hoe groot de verschillen tussen de Europese economieën zijn. Veel Zuid-Europese landen wilden een ‘losser’ monetair beleid. Deflatie zou de export in deze landen ten goede komen en zo de economie weer op gang kunnen helpen. Maar Duitsland wilde de deflatie juist beperken met een ‘streng’ monetair beleid, omdat de Duitse economie het goed deed.


top
Op deze site worden cookies gebruikt, wilt u hiermee akkoord gaan?
Accepteer Weiger